Berichten

De onderkant zie je toch niet.


Ik herinner me die aflevering van Tussen Kunst en Kitsch nog goed. Ze had de stoel gevonden op de vrijmarkt in Utrecht en vroeg zich af of het een echte was. Het volledig zwart geverfde exemplaar van de wereldberoemde Rietveldstoel werd op een verhoging gezet en uitvoerig door de expert bekeken. Deze stoel wordt zo vaak door meubelmakers in opleiding en hobbyisten nagemaakt, dat de kans groot was dat het om een kopie ging. Niets was echter minder waar. De stoel bleek uit de meubelmakerij van de meester zelf te komen, maar was – helaas – wel zwart geverfd. Hij had een museale waarde, zeker als de zwarte verf verwijderd kon worden. De taxateur was lyrisch. Dit was met recht de allerbeste rommelmarktvondst ooit.


De roodblauwe stoel die ik vorig jaar april bij de kringloop vond was zeker niet echt. Hij was evenmin met respect behandeld, net zoals die Rietveldstoel uit Tussen Kunst en Kitsch. De leuningen zitten er niet haaks op, bijvoorbeeld. En daar maakte Rietveld zelf nogal een punt van, van haakse hoeken. Maar bovenal had de eigenaar de stoel – omdat hij niet in zijn auto paste – met grof geweld uit elkaar getrokken om hem naar de kringloop te kunnen afvoeren. Daar trof ik hem, in grove stukken, in een krat aan. Ik mocht hem meenemen voor € 12,50.


Al lang voordat ik deze stoel vond, voor we überhaupt ons Rietveldhuis kochten, pinde ik op Pinterest dit beeld van de iconische Rietveldstoel uitgevoerd in alle kleuren van de regenboog door Studio Lernert en Sander. Het idee om een ontwerp stammend uit 1918 (!) op zo’n relatief eenvoudige wijze zo hedendaags te maken, vond ik geniaal en sloeg ik ergens in het rommelhok achterin mijn hoofd op. Om misschien ooit eens uit te voeren.


Het plan voor dit project lag er dus al een tijdje. Daar kwamen het nieuwe huis en die kringloopvondst bij en toen ineens een van hogerhand opgelegd huisarrest waardoor ik een project om handen nodig had. En zo begon ik, eerder dan verwacht (ik dacht dat ik dit pas ging oppakken als de kinderen het huis uit waren of in ieder geval iets in die richting), aan het renoveren van mijn eigen Rietveldstoel.


Het was in wezen een gelukje dat de stoel grotendeels uit elkaar lag, omdat ik al zijn 17 (!) onderdelen een andere kleur wilde geven. Ik haalde de delen die nog vastzaten los om vervolgens de deuvels (de houten verbindingen tussen alle stokken) uit te boren voor zover die niet al afgebroken waren. Dit is een lastig karweitje waarbij je de deuvels met een steeds dikker boortje uitboort tot alle resten van de deuvels versplinterd zijn. Op deze manier kon ik nieuwe deuvels gebruiken om de stoel weer in elkaar te kunnen zetten. Op Instagram maakte ik een highlight van alle filmpjes die ik maakte tijdens het proces, zodat je kunt zien wat ik hier precies mee bedoel.

Hierna schuurde ik alle onderdelen en bepaalde ik welk onderdeel welke kleur moest krijgen. Ik heb alle onderdelen gegrond en gelakt, wat vanzelfsprekend sneller is opgeschreven dan uitgevoerd. ;-D Mijn Lief zette de stoel in elkaar om de simpele reden dat hij engelengeduld heeft en dit soort werkjes met beleid en doortastender aanpakt dan ik. Voor het in elkaar zetten gebruikten we het naslagwerk “Rietveld meubels om zelf te maken” met werktekeningen die we kochten op Marktplaats van een meubelmaker die het boek van zijn vriendin cadeau kreeg. “Maar,” zo zei hij bij de transactie, “ik heb helemaal niks met die meubels.” (Ik kan een boek vullen met epische Marktplaatsverhalen, misschien dat dat er ook nog eens van komt.)


Ik gebruikte alleen restjes verf voor dit project. Ik heb hem vanzelfsprekend “schraal gelakt” – aldus het boek – “omdat enkele dunne, dekkende lagen fraaier zijn dan één vette laag.” Wat het palet betreft liet ik de klassieke Rietveldkleuren terugkomen in de stoel: wit, zwart, lichtgrijs, ultramarijnblauw (dezelfde kleur als onze keuken), cadmiumgeel-citroen en vermiljoenrood. Verder gebruikte ik oker, donker- en lichtroze, grasgroen, de kleuren cornflower field en koraalroze van Flexa, lila (lavendel van Histor), grijsblauw en – voor de zitting – donkerpaars. Een leuk detail is dat Rietveld zelf de zitting van de stoel ongelakt liet. Want dat zag je toch niet.

Lekke doos


In een vorig leven werkte ik bij een ontwikkelingsbedrijf waar het thema isoleren al een belangrijk onderwerp was. In relatie tot isoleren viel tijdens vergaderingen vaak de term ‘lekke doos’. Ik moest daar best wel om giechelen (de vergaderingen waren lang en mijn aandachtsspanne vrij kort, dus meligheid lag altijd op de loer) maar wat ze met een lekke doos bedoelden was: je kan een huis pas duurzaam verwarmen als het goed ingepakt (geïsoleerd) is. Zoals een cadeautje, zo je wil. (Het is immers december.) Met andere woorden: je kan warmte in een lekke doos pompen wat je wil, maar met de snelheid waarmee de warmte je huis verlaat, stijgt het bedrag op je energierekening.


Ons huis was wat je noemt een lekke doos. Omdat we helemaal van het gas af wilden en het huis met een warmtepomp via lagetemperatuursvloerverwarming wilden gaan verwarmen, moest het dus hardcore ingepakt worden: door het glas te vervangen met triple glas (glas is het grootste warmtelek van een huis – vandaar dat nieuwbouwhuizen steeds kleinere ramen hebben) en door alle buitenmuren en de vloeren te isoleren. Dat laatste was niet zo’n probleem, een vloer isoleer je vrij gemakkelijk via de kruipruimte of door isolatieplaten op de vloer te leggen, maar de buitenmuren waren in het geval van ons huis wél een probleem omdat de bakstenen van het huis geglazuurd zijn. (Dat is dus echt heel vet. Niet praktisch, maar wel vet. Vorm boven functie, mensen.) Stenen met een laagje glas aan één kant kunnen aan die kant niet “ademen” (ofwel vocht doorlaten). Het huis isoleren via de spouw (de ruimte tussen binnen- en buitenmuur) is in zo’n geval onmogelijk omdat onze bakstenen ademen via de kant die je via spouwisolatie zou inpakken: de achterkant. (Ik hoop dat je me nog volgt, het is echt het meest sexy onderwerp ooit, maar niet heus. Belangrijk, niet sexy. Anyway.)


Dus besloten we het inpakpapier dan maar binnen aan te brengen. Dat is mijn infantiele manier om te zeggen dat we vacuüm verpakte isolatiepanelen tegen de binnenmuren die een koudebrug met de buitenmuren vormden hebben gelijmd (daarmee bedoel ik eigenlijk gewoon alle muren behalve de muren tussen kamers in). Die panelen werden afgewerkt met gipsplaten, die op hun beurt weer werden behangen met renovlies. In de praktijk was dit een monsterklus waar enorme bouwstempels aan te pas kwamen, honderd miljoen miljard liter lijm, afgrijselijk veel stof en twee blijmoedige timmermannen die een prijs verdienen voor het geweldige werk dat ze afleverden. De grap is ook hier: je ziet er niks meer van. Behalve misschien dan op onze energierekening (die tijdens de wintermaanden rond de 900 euro per maand schommelde in het pré-lekke doos tijdperk).


Er kleeft één nadeel aan het op deze manier isoleren van je huis. Zodra je in die panelen boort, hef je hun isolerende werking op. En al hou ik van strakke wanden en ga ik gebukt onder zoiets als boorvrees (ons vorige huis was gebouwd met kalkzandsteen waardoor een boorgat altijd direct in een toegang tot een ander universum veranderde), met een twee meter dikke rij schilderijen in de opslag is het leuk als je daar toch íets van kunt ophangen.

Helemaal aan het begin van onze verbouwing werd ik echter al benaderd door Artiteq met de vraag of ik hun flexibele ophangsystemen wilde toepassen in ons huis. Dat leek me – met het toekomstige boorverbod in het achterhoofd – een geweldig waardevolle samenwerking. We gebruikten uiteindelijk een ophangsysteem dat aan het plafond bevestigd wordt. Het eindresultaat is amper zichtbaar, wat in het geval van dit product helemaal de bedoeling is. Je kan aan de rail verschillende flexibele ophangdraden bevestigen, waaraan je zware of lichte lijsten kunt hangen, maar ook – en daar ben ik misschien nog wel blijer mee – een ophangkoord met kleine magneetjes waar ik de mooiste tekeningen van Jet aan kan hangen. (Zoals je hieronder overigens kunt zien is Cars gefriendzoned en hebben Frozen en glitters hun intrede in ons huishouden gedaan.) Het mooie is: het systeem is flexibel, dus als je een lijst wil vervangen voor een andere met een andere maat, hoef je niet opnieuw een gat te boren.

Zo werd ons huis een cadeau dat we ingepakt laten. Het is dat Rietveld niet van franje hield, anders bond ik er een strik om, zo blij zijn we ermee.


De speelblokjeskrans boven mijn bureau maakte ik zelf, je kan de zelfmaker hier vinden. De kleur geel op de muur in de werkkamer is van Flexa: G1.57.79. De vintage glasvezel Verner Panton S-chair op de foto’s is een kringloopgelukje van 20 euro waarvan ik zelf nog steeds amper kan geloven dat die een paar weken geleden op mijn pad kwam tijdens een kringlooptripje met Marij.

Het geheim van de mega Pilea


Er is nogal wat geschreven over de Pilea en ik kan me voorstellen dat de plant je onderhand de neus uitkomt (of dan in ieder geval straks het woord ‘pot’ omdat dat woord een triljoen keer gaat voorkomen in deze tekst). Maar omdat mensen me op Instagram nogal eens vragen hoe ik die van mij zo groot heb gekregen en ik het gevaarte tóch moest verpotten, besloot ik er eens een blogpost aan te wijden. 

Ik kreeg mijn Pilea stekje in 2014 van Nikki tijdens de Snormarkt. Het zat in een theekopje, amper twee centimeter hoog. Inmiddels zijn we drie jaar en vier bloempotten verder en is mijn Pilea – zoals ze dat zo mooi zeggen in het Engels – humongous geworden. De kluit bestaat uit drie stammen en een berg stekjes. De bladeren zijn zo groot als Jet’s handjes, die de plant overigens Pannepoekenplant noemt. (En ik daarom nu ook.)


De Pilea is een gemakkelijke plant. Maar dat komt misschien ook door de situering van ons huis: met vensterbanken op het oosten zonder luchtroosters, krijgen planten genoeg licht, maar niet zoveel dat ze ervan verbranden. Daarnaast hebben ze geen last van tocht via roosters. Het is de enige verklaring die ik heb voor het feit dat alle planten in ons huis eruit zien alsof ze aan de steroïden zijn. (Kijk maar eens naar deze Calathea die ik nog niet eens een jaar in mijn bezit heb.) Wat trouwens ook héél goed blijkt te zijn voor planten is vier weken op vakantie gaan. Bij thuiskomst waren ze stuk voor stuk gigantisch gegroeid. In de categorie: ik heb jullie ook gemist, jongens.

Maar om die reden moest ik afgelopen week de Pannepoekenplant opnieuw in een grotere pot zetten. Pilea is namelijk gemakkelijk te lezen: als de pot te klein wordt, kleurt het blad geel (je kan het goed zien op de foto’s waarin hij net in zijn nieuwe blauwe pot staat). Dat verkleuren kan trouwens ook een teken zijn van teveel licht of te weinig water, maar in mijn geval hangt het direct samen met de grootte van de pot. Dat tijdig verpotten is trouwens ook een verklaring voor het feit dat mijn Pilea zo groot heeft kunnen geworden. Als de wortels de ruimte krijgen, kan de plant weer verder groeien. Helaas groeit je huis niet mee, dus ik begin me wel af te vragen waar dit gaat eindigen met die huidige steile groeicurve.  Dikke tip: kies als je een kamerplant wil verpotten, voor een bloempot die minimaal twintig procent groter is. En: een diepe pot is beter dan een ondiepe pot. Wortels groeien graag de diepte in (voor je, zoals ik, een plant in een pot probeert te persen gewoon omdat ie zo mooi is).


Ik stond eigenlijk op het punt om een Ferm Living bloempot te kopen, toen ik bij de kringloop deze enorme blauwe Weckpan vond. Hij was niet goedkoop (€ 22,50) maar het is nog altijd goedkoper dan een nieuw exemplaar van Ferm Living. Ik vond er ook het tafeltje bij, wat geen overbodige luxe bleek gezien het feit dat deze Weckpot met inhoud meer weegt dan twee Jetties en een Molly bij elkaar.

Ik heb uiteraard ook nog snode verfplannen met het tafeltje, maar dat bewaar ik voor een andere blogpost. Het houdt me allemaal in ieder geval weer lekker een tijdje van de straat. Wat de maatschappij minder kost dan dat ik uit verveling bushokjes zou gaan slopen ofzo.

Een getoeëerde biker op een bloemschikcursus


Ken je dat? Dat je naar een kringloop gaat, daar iets ziet liggen, het niet direct meeneemt en dat het vervolgens weg is? Ik speel graag dit Russisch roulette-achtige spelletje in de kringloop. Nou ja, graag…op de een of andere manier overkomt het me nogal eens. Soms twijfel ik namelijk of ik een item mee moet nemen en dan laat ik het lot de afloop bepalen.

Hetzelfde overkwam me met dit hangbloempotje. Ik viel op zijn kleur, maar de vorm vond ik…twijfelachtig. Tot ik hem, toen ik nog eens terugliep naar het schap waar hij lag, niet meer terug kon vinden. Toen brak het zweet me toch een beetje uit. Ik kon me namelijk niet voorstellen dat er nog iemand anders in die kringloop rondliep met dezelfde twijfelachtige smaak als ik. Nou, dat was dus ook zeker niet het geval, want ik keek gewoon niet goed. Hij lag er nog.


Ik zag wat in die gekke groen-bruine kleur. Sowieso hou ik heel erg van keramiek met een matte afwerking. Dat is nu mode, maar jaren geleden was het dat ook. En dan ook nog in de meest bizarre kleurstellingen. Zo ben ik in het bezit van een bloempotje in de kleur Denim Drift. Toen het nog geen Denim Drift heette, maar gewoon vergrijsd blauw. Of beter nog: “obscure mix van blauwtinten”. Want aan obscure kleurmixen deed men veelvuldig in de jaren ’70.

Gelukkig tegenwoordig dus ook weer. En ik hou daarvan. Omdat vreemde, gesatureerde kleuren het zo goed doen bij pastels. Ze halen het schattige van pastels af. Ze zorgen ervoor dat je huis er niet als een goedkope, maar als een interessante snoepwinkel uitziet, zogezegd. Pastels gecombineerd met zwart, bruin, donkergroen of wijnrood zou je kunnen vergelijken met een bloemenoma die stiekem van heavy metal houdt. Of juist een heavy metal fan die van bloemschikken houdt.

Ik gaf het hangpotje een (verbeterd) uiterlijk door hem met nieuw paracord op te hangen en er blankhouten kralen aan te rijgen. Het paracord kocht ik ooit eens bij Action, maar het is ook in alle soorten en maten op internet te koop. De kralen koop je onder meer bij Pipoos, maar ik vond eens een lading bij de kringloop.


Op mijn werkkamer staat een bruin mokje dat ik tijdens een kringlooprondje met Marij vond. Marij heeft iets waar ik van droom, maar wat in mijn geval nooit van de grond zou komen: een webwinkel in vintage. Als je het nu hebt over het combineren van pastels met donkere kleuren, dan moet je bij Marij zijn. Zij doet dat als geen ander.

Het bruine mokje is handgemaakt en heeft een kleur bruin die niet op beeld te vatten is. Ik zou het beschrijven als pastelbruin, als er al zoiets bestaat. Prachtig. Hij zorgt voor de perfecte vleug heavy metal in mijn snoepwinkel. Als een zwaar getatoeëerde biker in ZZ top stijl op een bloemschikcursus.

Last week I thrifted this hanging planter and the cute brown mug. The color of these items take off the sugar sweet edges of pastels and make a pastel coloured interior look less like a cheap candyshop. In my humble opinion, that is. Black, brown, burgundy and dark green combined with pastels are like a sweet old grandmother that secretly likes heavy metal. Or like a heavy metal fan that attents a flower arranging course. They make an interesting, edgy combination.

I also have a weak spot for ceramics in matte, obscure colours and lucky for me, thriftshops are cramped with weird coloured ceramics from the 70s. If you’re looking for more inspiration on this matter, make sure to take a peek at my friend Marij’s webshop in vintage. She’s the queen of combining pastels with dark, saturated colours. 

Salonfähig

Lelijke lamp - Oh Marie!
Nee, ik ben niet gek geworden. Niet gekker dan ik al ben. Maar schrok jij ook zo van deze lamp? Ja hè? Hij is lélijk hè? Weet je waarom ik op hem viel? Om dat geschulpte randje aan zijn dekseltje. Ik ben gek op zulke randjes. Vandaar dat onze hal er ook uitziet als een ijscokraam. Waar je dan weer geen ijs kopen kan. (Als ik een echte ijscokraam in mijn hal had staan, ging ik écht niet voor die ijsjes betalen trouwens. Dan werd het zo’n sundae automaat waar ik ieder uur ijs ging tappen. Maar dat terzijde.)

Lelijke lamp - Oh Marie!

Die golfjes deden me stoppen bij deze lelijke lamp. En het feit dat de lamp deels van koper is. Het glimt zo mooi warm. En het past zo mooi bij roze, ook. Ik realiseerde me dat deze wanstaltige lamp, die in zijn huidige vorm niet zou misstaan in de kerkers van Zwadderich, gemakkelijk omgetoverd kon worden tot iets mooiers. (Of, minder lelijks – want over smaak valt te twisten.)

Lelijke lamp - Oh Marie!
Ik verwijderde de ketting, het metalen lint en het glas. Het snoer verving ik door koperkleurig strijkijzersnoer. Verder poetste ik het koper met HG koper glans polish. (Dikke tip als je iets van koper hebt en je rustig wordt van het poetsen van spullen: koper gaat geweldig glimmen van dat spulletje. Als je je afvraagt hoe ik aan al die kopergerelateerde spullen kom, we hebben op de nieuwe werkkamer van mijn Lief de koperen Lloop van Vij5 hangen die, toen we hem kochten, meerdere malen te grazen was genomen door een schoonmaker met een vieze zeem.)

Lelijke lamp - Oh Marie!
Zonder al dat beslag blijft er een prachtige, lieve lamp over. Nu nog een mooi plekje voor hem zoeken. Of natuurlijk toch gewoon die ijssalon beginnen.

I deconstructed this super ugly thrifted lamp that, in its old shape, wouldn’t go amiss in the dungeons of Slytherin. I really like the scalloped edges of the hood, the reason why I bought it in the first place. I removed the glass and the steel chains, polished the copper hood and replaced the plain cord with copper coloured cord. Don’t you just love how it turned out?

Bewaren